home-filladd-homescreenstaremail1whatsappsearchmenuarrowcrossDutch flagBritish flagGerman flag

Woordsoorten

Wat is een woordsoort?

Woordsoorten zijn categorieën om woorden mee in te delen. Elke woordsoort wordt op een andere manier gebruikt en heeft een eigen functie in de zin. Als je weet welke woordsoorten er zijn en hoe ze worden gebruikt, maakt dat het makkelijker om taal te begrijpen en goede zinnen te maken. Als je een andere taal leert, maakt kennis over woordsoorten in die taal het ook makkelijker om de taal aan te leren. Hieronder lees je meer over de woordsoorten van het Nederlands.

Wat is een naamwoord?

Naamwoorden zijn woorden waarmee een persoon of ding wordt benoemd. Er zijn twee soorten naamwoorden: zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. Zelfstandige naamwoorden kunnen zonder een ander woord gebruikt worden en zijn een aanduiding voor een persoon, voorwerp, stof, handeling of instantie. Bijvoeglijke naamwoorden vertellen altijd meer over een zelfstandig naamwoord en komen bijna niet zelfstandig voor in een zin. Uitzondering hierop is wanneer het zelfstandig naamwoord waarnaar wordt verwezen al eens is genoemd.

Voorbeeld:

Jan heeft een groene auto gekocht. Hij vond de groene mooier dan de rode.

Jan is een zelfstandig naamwoord.
Groene is een bijvoeglijk naamwoord.
Auto is een zelfstandig naamwoord.

De groene is een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord dat verwijst naar de groene auto uit de vorige zin.

 

Wat is een voornaamwoord?

Voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets. Dit kan iets anders uit de zin zijn, of uit een eerdere zin. Een voornaamwoord kan ook verwijzen naar iets waar de spreker het over heeft en al bekend is bij de andere deelnemers aan het gesprek. Er zijn verschillende voornaamwoorden zoals persoonlijke-, aanwijzende- en bezittelijke voornaamwoorden.

Voorbeeld:

Die auto is mooi.

Die is een voornaamwoord.

 

Wat is een bijwoord?

Een bijwoord wordt gebruikt om meer te vertellen over een ander woord in een zin. Het kan gaan over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord of de hele zin. Het gaat niet over een zelfstandig naamwoord. Woorden die meer over een zelfstandig naamwoord vertellen, zijn bijvoeglijke naamwoorden.

Voorbeeld:

Jan vindt zijn auto erg mooi.

Erg is een bijwoord, het geeft aan hoe mooi Jan zijn auto vindt.

 

Wat is een lidwoord?

Een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord en geeft aan of het een om een bepaalde of onbepaalde persoon of zaak gaat. Ook kun je uit een lidwoord afleiden of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
Een: Onbepaald lidwoord
De: Bepaald lidwoord, voor mannelijke en vrouwelijke woorden
Het: Bepaald lidwoord, voor onzijdige woorden

Er is geen duidelijke regel om te achterhalen of de-woorden mannelijk of vrouwelijk zijn.

Voorbeeld 1:

Jan heeft een auto gekocht.

Een is een onbepaald lidwoord, je weet niet over welke auto het gaat.

Voorbeeld 2:

Jan heeft de groene auto gekocht.

De is een bepaald lidwoord, er wordt een specifieke auto bedoeld.

 

Wat is een voorzetsel?

Voorzetsels zijn woorden die vaak worden gebruikt om een ruimtelijke bepaling of een tijdsbepaling aan te duiden. Je krijgt meer informatie over een handeling, over de plaats van een voorwerp of over de tijd waarin iets gaat plaatsvinden. Naast voorzetsels zijn er ook achterzetsels.

Voorbeeld 1:

De groene auto staat naast de rode auto.

Naast is een voorzetsel.

Voorbeeld 2:

Vanaf morgen is de groene auto van Jan.

Vanaf is een voorzetsel

 

Wat is een werkwoord?

Een werkwoord geeft een handeling, staat of gebeurtenis aan. Ook geeft het informatie over de tijd waarin iets is gebeurd (verleden, heden, toekomst). Als het werkwoord bij het onderwerp van de zin hoort, past het zich aan. Dit worden persoonsvormen genoemd. Gaat het om meerdere personen of dingen, dan wordt het werkwoord in een meervoudsvorm vervoegd. Gaat het om één persoon of ding, dan staat het werkwoord in een enkelvoudsvorm.

Voorbeeld 1:

Jan had de groene auto gekocht.

Had gekocht is een vervoeging van het werkwoord kopen in de voltooid verleden tijd, en geeft een actie aan.

Voorbeeld 2:

De auto staat op de oprit.

Staat is een vervoeging van staan in de tegenwoordige tijd, en geeft een toestand van de auto aan.

 

Wat is een telwoord?

Een telwoord is een woord dat een hoeveelheid aangeeft. Ook kan een telwoord een rangnummer aangeven, dan is het een rangtelwoord. Onbepaalde telwoorden geven geen duidelijke hoeveelheid aan, maar een indicatie.

Voorbeeld 1:

Jan heeft twee auto’s.

Twee is een hoofdtelwoord.

Voorbeeld 2:

De groene auto is Jans tweede auto.

Tweede is een rangtelwoord.

Voorbeeld 3:

Jan heeft veel auto’s.

Veel is een onbepaald telwoord.

 

Wat is een tussenwerpsel?

Een tussenwerpsel is een woord dat buiten de gewone woordvolgorde wordt geplaatst. Meestal omdat het een uitroep is, die een bepaalde emotie weergeeft.

Voorbeeld:

Oh, Jan heeft zo’n mooie auto gekocht!

Oh is een tussenwerpsel

 

Wat is een voegwoord?

Een voegwoord verbindt twee zinnen die met elkaar te maken hebben. Zo worden de zinnen samengevoegd in één zin. Vaak is het onderwerp van de twee zinnen hetzelfde of geeft de tweede zin meer informatie over de eerste. Dat kan een reden zijn, of een vergelijking, voorwaarde, doel, beperking of tijdsbepaling.

Voorbeeld 1:

Jan heeft de auto gekocht nadat hij daarvoor voldoende had gespaard.

Nadat is een voegwoord.

Voorbeeld 2:

Jan heeft de auto gekocht omdat hij zo sneller op zijn werk is.

Omdat is een voegwoord.

 

Bekijk ook